‘We gaan door totdat het werkt’

 

Wie het ritme van de maakplaatsen op de NDSM werf in Amsterdam-Noord wil meemaken doet er goed aan eens langs te gaan in de werkplaats van houtbewerker Houk van Lier. Gedurende het uur dat we elkaar spreken is Houk samen met zijn leerlingen een bus aan het inladen, wordt er een tafel gebracht ter reparatie, worden er materialen bezorgd en laat hij zijn nieuwste projecten zien. Geen dag is hier hetzelfde en geen dag is saai. Daarnaast – of misschien juist wel daarom – wordt Houk steeds meer woordvoerder van het makerschap, want er is veel behoefte aan mensen die met hun handen kunnen werken. Houk legt uit waarom we die mensen nodig hebben en waarom makers zorgen voor een beter functionerende stad.

 

‘Soms maak ik niks mee, want dan ben ik de hele dag binnen aan het werk maar natuurlijk ga ik vaak bij mensen langs, om contact te houden. Zeker omdat ik probeer het maken te promoten en graag verbindingen wil leggen. Hier in dit straatje hebben we muzikanten, een tattoo shop en de grafische werkplaats. Nu zijn ze de markt aan het opbouwen, soms is er een festival en dan is het gekkenhuis. En natuurlijk is er Ambacht in Beeld hier binnen in de Loods. Ik zou het heel leuk vinden als dat ook op het terrein buiten zou zijn, zodat bewoners zien wat hier gebeurt en dat makers belangrijk zijn voor een de stad.’

 

Hoe kwam jij zelf in dit beroep terecht?

 

‘Ik kom uit een beroemde balletfamilie, dus creativiteit was er altijd al. Ik was eerst baritonsaxofonist van beroep maar merkte al snel dat de stress daarvan teveel was voor me. Maken deed ik al, ik fixte alles in mijn eigen huis en heb mijn eigen woonark gebouwd. Toen ik dat eenmaal had gedaan wist ik: dit kan ik ook voor anderen doen. Het hebben van die woonark gaf mij een mentale en financiële vrijheid, de vrijheid om te gaan ondernemen. Ik begon met klusjes bij een vriend die aannemer was en na een halfjaar kreeg ik mijn eerste eigen grote klus.’

 

En sindsdien heeft het nooit meer stilgestaan.

 

‘Eigenlijk niet nee, dat is waarom ik nu al vijf jaar bezig ben met zorgen dat er nieuwe makers komen. Behalve dat het nodig is voor onze stad, wil ik graag wat goede gasten om mee heen hebben wanneer ik echt oud ben zodat ik lekker kan blijven maken in hun werkplaatsen. Soms vraag ik me af waar ik aan begonnen ben, elke dag leer je iets nieuws. De jongens die hier werken, ik heb ze gewaarschuwd: er is heel veel werk en ik zeg nog steeds te vaak ja en te weinig nee. Soms werken we zes, zeven dagen per week.’

 

Er moeten dus veel meer makers bij komen.

 

‘Leren maken heeft tijd nodig. Toen ik begon was ik pas na vijf jaar een beetje zelfverzekerd. Voor die tijd kreeg ik altijd buikpijn als ik aan een nieuwe klus begon. Ook als je heel goed bent in de techniek, moet je leren ondernemen en service verlenen aan mensen die niet altijd snappen wat je precies doet en waarom het kost hoeveel het kost.’

 

Wat is de rol van onderwijsinstellingen daarin?

 

‘Van nul tot twintig willen we allemaal graag leren, het is alleen zo jammer dat ons van zes tot twaalf afgeleerd wordt om zelf op onderzoek uit te gaan. Natuurlijk zijn er scholen die hun best doen en leraren die een uitzondering zijn, maar de structuur van ons onderwijs veroorzaakt dat mensen hun zelfvertrouwen kwijtraken om dingen te proberen die ze nog niet eerder hebben gedaan. Tegelijkertijd zijn er mensen die wél makkelijk door het schoolsysteem gaan, maar eigenlijk helemaal niet begrijpen hoe het is om door ervaring te leren en ontdekken dat we allemaal makers te zijn. Het gebrek aan elkaar begrijpen is waar het vaak mis gaat.’

 

Hoe kunnen maakplaatsen helpen bij het oplossen van dat probleem?

 

‘Hier vlakbij in Molenwijk  hebben we een buurtwerkplaats opgezet. We proberen actief volwassenen te betrekken als vrijwilliger en maker. Ook kinderen kunnen komen werken op verschillende niveaus. Ieder doet zijn eigen ding maar je kunt elkaar wel helpen, precies zoals we het hier op de werf doen. Die buurtwerkplaatsen, ik denk dat die een oplossing kunnen zijn om de stad en haar bewoners te leren dat ze heus zelf een stekkertje aan een lampje kunnen vervangen. Dat maken helemaal niet zo moeilijk is al ze soms denken. Iedereen kan het leren!’

 

Hoe belangrijk is het om nieuwe generaties met dat bericht te bereiken?

 

‘Kinderen van zes tot zestien komen nauwelijks meer in aanraking met een maker. Een fietsenmaker zien ze nog wel, maar vooral als een plek om iets naartoe te brengen en niet als een beroep om zelf te kunnen doen. Ouders plakken nauwelijks meer een band samen met hun kinderen! Dat moet je doen, dan raak je zelf gefrustreerd wanneer het even niet lukt, ga je tóch door tot het lukt en dan kun je blij en trots zijn.’

 

 

Zijn kinderen nog wel geïnteresseerd in met hun handen werken?

 

‘Het maakt mij niet uit of ze Instagrammer of brandweerman willen worden, als je iets droomt moet je dan doen. Wél zie ik op de werkplaatsen dat kinderen die met maken in aanraking komen blijven terugkomen en heel gefocust willen leren.’

 

Om dit verhaal te vertellen spreek jij met beleidsmakers en politici. Dat is soms vast ook frustrerend.

 

‘Ik was een tijdje geleden op een meeting over ruimte-indeling in de stad en na tien minuten ben ik weggegaan. Het was zinloos. De stropdasjes waren blij, maar met mij liepen nog zes makers weg. Daar gaan we geen uren tijd aan verdoen. De vraag die we bij al die grootse plannen moeten stellen is: en wie gaat dat doen? Je kan plannen en dromen, maar zonder fundering en makers die die fundering kunnen bouwen blijft een idee een luchtkasteel.’

 

AVN is een bottom-up netwerk van makers waarmee we de belangen van makers en het belang van maakonderwijs vooropstellen. Wat kan AVN doen om jou te helpen?

 

‘Dit verhaal delen! En evenementen organiseren waarmee je kinderen en volwassenen laat zien wat er mogelijk is. Als ouders zien dat kinderen van maken houden en dat het mooi werk is, zullen ze eerder leren maken op jonge leeftijd.’

 

Het gaat momenteel niet de goede kant op. Hoe voelt de stad de effecten daarvan?

 

‘Relatief nieuwe gebouwen raken al in verval en er zijn straks geen mensen die ze kunnen maken. Er wordt maar gebouwd en er is geen tijd om te kijken of alles wel goed is getekend en of het werk wel goed gebeurt. De nieuwbouw hier op de NDSM bijvoorbeeld, daar zitten allemaal fouten in die niet hadden hoeven gebeuren. Die zijn gebeurd omdat er niet genoeg mensen zijn. Ventilatie die niet werkt, een kamer waar geen bed in past, muren die op de verkeerde plek zitten. Dat betonnen skelet dat blijft wel staan, maar de verpakking raakt uiteindelijk in verval. Die verhalen moeten we vertellen. Wanneer de beleidsmakers het horen is er de mogelijkheid om te anders aan te pakken.’

 

We hebben het over grote problemen die zowel hier in de stad als op grotere schaal spelen, maar toch voelt dit als een positief gesprek omdat de oplossingen die je noemt heel haalbaar lijken.

 

‘We weten prima dat wat we nu doen niet meer klopt. Maar hoe pakken we dat samen aan? We moeten erkennen dat dingen verkeerd gaan. Mensen achter bureaus willen door, die durven niet te kijken naar wat er niet werkt. Makers doen dat wel, want anders krijg je een balk op je kop of doet de wc het niet. Mijn beroep gaat om doorzetten en blijven proberen. Ik ben een maker en wij makers hebben geen andere keuze. We gaan door totdat het werkt.’